Tobie Goedewaagen (1895-1980) was bepaald geen spinozist

Dat ik gisteren het blog over de bibliofiele editie van de door Tobie Goedewaagen geredigeerde Tractatus politicus, in 1928 luxe uitgegeven door de Heuvelpers, in de categorie “Inutilis scientia Spinozana” onderbracht, had ermee te maken dat ik het feit dat er zulke hoge prijzen voor zo’n boekje worden gevraagd, inderdaad onder onnutte kennis inzake Spinoza schaar.

In de titel beweerde ik dat Tobie Goedewaagen 2x over Spinoza schreef. Ik bedoelde daarmee, zoals ik daar ook uitlegde, dat ik in zijn omvangrijke bibliografie slechts 2x de naam Spinoza in een titel kon terugvinden. Maar hij heeft, uiteraard zou ik zeggen, wel vaker iets over Spinoza beweerd. Voor ik, zoals ik zei van plan te zijn, zijn tweede tekst over Spinoza in een blog breng, wil ik hier wijzen op zijn twee belangrijkste werken: zijn dissertatie en – wat alleen ik zo aanduid – zijn ‘Habilitationsschrift’. In beide werken komt Spinoza voor.

Zijn dissertatie dateert van 1923 en draagt als titel en onderschrift:

DE LOGISCHE RECHTVAARDIGING DER ZEDELIJKHEID BIJ FICHTE, SCHELLING EN HEGEL

PROEFSCHRIFT TER VERKRIJGING VAN DEN GRAAD VAN DOCTOR IN DE LETTEREN EN WIJSBEGEERTE AAN DE RIJKSUNIVERSITEIT TE UTRECHT. OP GEZAG VAN DEN RECTOR-MAGN1FICUS Dr A J. P. VAN DEN BROEK HOOGLEERAAR IN DE FACULTEIT DER GENEESKUNDE.

VOLGENS BESLUIT VAN DEN SENAAT DER UNIVERSITEIT. TEGEN DE BEDENKINGEN DER FACULTEIT VAN LETTEREN EN WIJSBEGEERTE TE VERDEDIGEN OP VRIJDAG 30 NOVEMBER 1923. DES NAMIDDAGS TE 4 UUR DOOR TOBIE GOEDEWAAGEN

Bij archive.org waar zijn proefschrift gepubliceerd] staat, is te zien dat ruim 20x de naam Spinoza wordt genoemd, waarover hij af en toe kort een kritisch commentaar uit. Maar centraal staat Kant, aan wiens filosofie als norm die van Fichte, Schelling en Hegel (en dus ook een beetje Spinoza) worden getoetst. Hij promoveerde na zeven jaar studie bij de hoogleraar filosofie van Utrecht, Ovink, cum laude. En tamelijk breed schijnt de verwachting te zijn geweest dat hij t.z.t. als opvolger van Ovink in aanmerking zou komen.

Een jaar voor die opvolging aan de orde kwam, verscheen van hem ineens de volgende diepgravende studie, geschreven in het Duits:

Dr. T. Goedewaagen, Summa contra metaphysicos. Einführung zum System der Philosophie. 1931

Het zou mij niet verbazen als hij zelf meende zijn kansen op het hoogleraarschap ermee te verhogen. In Nederland kennen we de gewoonte van het Habilitatonsschrift niet. Dat is te zien als een soort tweede dissertatie, waarmee bij Duitse universiteiten pas een doceeraanstelling als hoogleraar kan volgen. Het betreft een nieuwe studie van een al gepromoveerde die nog eens een thema geheel zelfstandig oppakt en daar verslag van doet. Vaak zijn daarvan veel interessantere boeken het resultaat. Mij zijn vele voorbeelden bekend, ook op het terrein van het Spinozisme.  

Bij de DBNL staat Summa contra metaphysicos als PDF gedigitaliseerd. Hij deed de kritiek van Kant op metafysische systemen nog eens dunnetjes over, wat hem nodig leek, daar sinds Kant de wetenschappen zoveel verder voortgeschreden waren. Hij wilde erin laten zien dat logica niet alleen voorbehouden was aan de wiskunde en de natuurwetenschappen, maar ook het fundament vormde voor de filosofie. Hij was overigens alleen maar in Duitse filosofie geïnteresseerd. Hij betrapte het metafysische in allerlei ‘ismen’, waar hij korte metten mee maakte: psychologisme, naturalisme, historisme, theologisme etc. Voor hem had filosofie alleen betekenis als principes- of grondslagenonderzoek van wetenschappen. Daarmee gooide hij ook een knuppel in het hoenderhok van het neokantianisme, want sinds Kant was men wel zeker van de kennis over de kennis (de methode van kennis), maar bleef men onzeker erover of dat wel om (echte) wetenschap ging – zeker als filosofische rechtvaardiging gezocht werd voor andere cultuurvormen dan die van de wetenschap zelf.

Spinoza
Uit Summa contra metaphysicos citeer ik een paragraaf over Spinoza, wiens filosofie hij niet ziet als een kenbenadering van de objectieve werkelijkheid, maar als louter een religie.

VIII. KAPITEL: DIE PHILOSOPHIE DER RELIGIONSLEHRE.
§ 44. DIE METAPHYSISCHEN DEDUKTIONEN. Spinoza. Der Naturalismus. Der Psychologismus. Der Historismus. Der Moralismus. Cohen. Der Ästhetizismus.

Die metaphysischen Deduktionen der Religionslehre sind besonders zahlreich, denn immer wieder zeigt sich die Tendenz, das Objekt irgendeiner Wissenschaft zum Ding an sich zu hypostasieren und von ihm als Zentrum aus auch die Religionslehre zu bewaltigen. Wir führen einige Beispiele an, in erster Linie

(A.) die mathematische Metaphysik Spinozas, der die Religionslehre auf die Mathematik zentralisiert und, dem teleologischen Aristotelismus gegenüber, alle Teleologie ablehnt. Die Mathematik, die „non circa fines sed tantum circa figurarum essentias et proprietates versatur" 1), ist das methodische Beispiel, auch für die Religionslehre. Das Wesen Gottes und sein Verhaltnis zum Menschen ist mathematischer Art, sodass alles in notwendiger Weise aus Gott folgt 2). Gott handelt nicht frei, sondern mit mathematischer Konsequenz. Auch der Mensch ist nicht frei in seinem Tun und Lassen. Die Menschen meinen nur frei zu sein, weil sie ihre mathematische Gebundenheit nicht erkennen. „Oculis apertis somniant" 3), sie traumen mit offenen Augen, wahrend der Mensch, der Gott erkennt, weiss, dass alles, auch er selbst, mathematisch notwendig ist.

Allerdings, es zeigt sich im menschlichen Leben eine mathematische Konsequenz ; der Mensch ist mathematisch bestimmt, [156] insofern er — Gegenstand der Mathematik ist und seine Grosse, seine Form in Zahlen bestimmt wird. Das hat aber mit Religion überhaupt nichts zu tun, gerade weil die mathematische Konsequenz ausserhalb der Mathematik nicht den mindesten Sinn hat. Nach Spinoza ist sie jedoch ein Ding an sich, das auf jedem Gebiet Geltung hat. Auf diese Weise wird die Religion dem mathematischen Beweis unterworfen. Sie wird zum Appendix und Nachtrag der Mathematik.

Wir betrachten sodann die realistische Metaphysik der Religion, die das Objekt der empirischen Wissenschaften (die Natur, das Erleben, die Geschichte) hypostasiert und aus diesem Ding an sich die Religion herzuleiten versucht, wobei wir den Naturalismus, den Psychologismus und den Historismus unterscheiden. [usw]

1) Ethica, I, Prop. 36, Appendix.

2) Ebenda, Prop. 33 und Prop. 17 Scholium; vergl. Ethica, II, Prop. 49 am Ende.

3) Ethica, III, Prop. 2, Scholium am Ende.

                                                     _ _ _

Zijn boek Summa contra metaphysicos sloeg in als een bom, niet alleen bij de neo-kantianen, maar ook bij de gelovige Ovink, daar er zo duidelijk het atheïstisch ongeloof van Goedewaagen uit bleek. Toen het aankwam op een voordracht voor Ovink’s opvolging, gaf die de doorslag om bovenaan de van origine theoloog Franken en als tweede Goedewaagen te plaatsen. De hoogleraarsstoel ging aan zijn neus voorbij. Het is mogelijk het ressentiment daarover dat hem in de richting van het nationaal-socialisme deed drijven, hoewel zoiets nooit met zekerheid is te zeggen.

___________

Ik leunde in dit blog w.b. het weergeven van opzet en hoofdlijnen van de twee hoofdwerken, zeer op de voortreffelijke biografie van
Bennien van Berkel, Tobie Goedewaagen (1895-1980). Een onverbeterlijke nationaalsocialist [De Bezige Bij, 2013]