Met de Stoa als kompas zet Maarten van Buuren ons een fake Spinoza voor: Spinoza de Stoïcist [4]

Vandaag het vierde en voorlaatste van mijn besprekingen van dit boek van Maarten van Buuren, Spinoza. Vijf wegen naar de vrijheid [cf. het 1e, het 2e en het 3e deel].

In dit blog kan ik wel met wat positiever geluid beginnen, maar ook nu is er aanleiding voor zware kritiek. In het vierde hoofdstuk, getiteld “Volg je intuïtie”, geeft de auteur een uiteenzetting over Spinoza’s kenleer. Een fraaie vondst is dat hij het verschil in zienswijze op hoe je kennis bereikt tussen Spinoza en de Engelse empirische wetenschap die in zijn tijd opkomt, weergeeft door de via Oldenburg verlopende briefwisseling tussen Spinoza en Robert Boyle uitvoerig te behandelen. Dat doet hij heel helder en goed te volgen. Ik heb er niet echt bezwaar tegen dat hij in zijn poging die verschillen goed duidelijk te maken, de later ontdekte chemische formules van de scheikundige elementen (moleculen) typeert als datgene wat Spinoza met zijn zoeken van de essentie bedoeld zou hebben. Hoewel dat uiteraard een vergelijking is die mank gaat, kan hij er toch aardig de verschillen mee duidelijk maken.
Jammer vind ik dan weer wel dat hij deze vergelijking niet relativeert door a) aan te geven dat de moderne wetenschap helemaal niet meer naar ‘essenties’ op zoek is (de ‘essentie der dingen’ interesseert de wetenschap geen bal) en b) dat hij niet aangeeft dat eventuele wetenschappers die als volgeling net als  Spinoza de hypothetisch-deductieve aanpak zouden hanteren, nooit op zulke chemische formules zouden zijn gekomen. Dit soort nuanceringen krijgen we niet, maar een goed inzicht in het verschil  tussen de aanpak van Spinoza en Boyle en van de laatste en de latere chemische wetenschap, waarvan Boyle als de grondlegger wordt gezien, krijgen we hier wel. Al met al een prima en goed bruikbare tekst.

Vervolgens krijgen we, waarbij hij teruggrijpt op deze briefwisseling, een aardige behandeling van de verbeelding en de ratio (het is in dit hoofdstuk dat hij de verschillende betekenissen inventariseert waarin de term ‘ratio’ bij Spinoza voorkomt).

Maar dan komt hij op blz. 126 met een nogal aanvechtbare uitleg van het zgn. ‘parallellisme’. De openingspassage beschouw ik nog eenvoudig als een verschrijving: “Het intellect is, net als de verbeelding, een onderdeel van het verstand (bedoeld zal zijn: van de geest, anders hebben we een tautologie). Zoals hij het onderwerp brengt, lijkt hij ideeën van de dingen die met waarnemingen gepaard gaan als behorend tot het attribuut materie te behandelen, en alleen de ideeën die reflectie daarop zijn tot het attribuut denken te rekenen. Lees het fragment dat te vinden is op blz. 126-127:

 

En ook wat betreft deze leeswijze lijkt hij beïnvloed te zijn door de manier waarop de Stoïci de samenhang zagen tussen (lichamelijke) waarnemingen (phantasia) en verstand. Met deze bril op leest hij de ‘waarnemingsideeën’ als behorend tot de lichamelijke sfeer (niet tot het denken) en alleen de reflexieve ideeën (de ideae ideae) als behorend tot het denken. Een zeer idiosyncratische lezing, geheel beïnvloed door het Stoïcisme. Ik zie ook dit als een heel merkwaardig onbegrip van Spinoza. Nogmaals, ook hier zit hem duidelijk de Stoa in de weg om voldoende open te staan voor Spinoza, bij wie de ideeën van de lichamelijke waarnemingen – uiteraard - tot de sfeer van het denken behoren. De uit waarnemingen, waarmee we onze ervaring opdoen, gepaard gaande ideeën zijn wel inadequaat, maar behoren tot het geestelijke, het attribuut denken, dat bij Spinoza veel ruimer is dan alleen het reflexieve denken of verstand.

 

Dat hij zich vooral op de Stoa baseert blijkt ook uit een passage in de paragraaf ‘vrijheid als oordeelsvermogen’ waarvan ik in het tweede blog had aangekondigd dat ik er op terug zou komen. Op blz. 185 lezen we:

 

Het oordeelsvermogen dat Spinoza voor ogen staat, gaat terug op een stoïsch ideaal dat al door de vroege stoïci werd geformuleerd, maar door de laat-stoïci uit de keizertijd: Seneca, en vooral Epictetus en Marcus Aurelius, werd ontwikkeld. De stoïci meenden dat de werkelijkheid zich aan de geest presenteert als voorstellingen die door ons denken benoemd en geordend worden in de vorm van taal:

 

Want de voorstellingen gaan voorop; dan volgt het denken dat naam geeft aan datgene wat het op grond van deze voorstelling ondergaat en daar uitdrukking aan geeft in taal.

 

Vervolgens geeft of weigert het leidinggevende deel van de geest (hegemonikon) zijn instemming, dat wil zeggen aanvaardt of verwerpt delen van het innerlijk discours waarin de voorstellingen worden vertaald. In dit oordeel zetelt volgens de Stoa de menselijke vrijheid.
De stoïci beschouwden de transformatie van de voorstellingen tot taal als een overgang van de fysieke werkelijkheid (de voorstellingen zijn fysieke indrukken, letterlijke impressies van de werkelijkheid op de geest) naar het kritische oordeel waaraan het leidinggevende deel van de geest het innerlijk discours onderwerpt. Deze overgang benadrukt de nauwe, aan identiteit grenzende verwantschap die volgens de klassieken bestond tussen taal en rede; denk aan het Griekse woord logos, dat zowel naar taal als naar redelijk denken verwijst.

 

Zo [“de voorstellingen zijn fysieke indrukken, letterlijke impressies van de werkelijkheid op de geest”] ziet Spinoza het duidelijk niet. Hij bestrijdt uitdrukkelijk die zienswijze in 2/49s (hetzelfde scholium dat Van Buuren m.b.t. het oordeelsvermogen al foutief had gelezen). Aan het eind daarvan noteert Spinoza: “ [..] opdat denken niet tot schilderen verwordt. Ik versta onder ideeën immers niet de beelden die op het netvlies, of zo men wil, in de hersenen worden gevormd, maar de begrippen van het denken.” [Vert. Krop]. En het moge duidelijk zijn: bij Spinoza drukken zintuigelijk binnenkomende signalen helemaal niets uit in de geest – dat past niet bij de causale barrière waar hij op hamert.

 

Dit inzicht lezen we nergens bij van Buuren terug. Hij volgt de interpretatie van de Stoïci en leest van daaruit zoals ik heb laten zien, ook Spinoza. Waarmee hij Spinoza, dat moge duidelijk zijn, ernstig verwringt en ombuigt.
De vergissing waar ik hier de aandacht op vestig, blijkt nog eens heel duidelijk op het eind van het boek waar Van Buuren het heeft over Spinoza's "drie onderling samenhangende onderdelen van de geest: zintuiglijke waarneming, rede en intuïtie." [p. 229]. Hieruit blijkt toch duidelijk dat hij Spinoza op dit punt niet begrepen heeft.

 

Drieluik van de kennis
Om met iets positiefs te eindigen: wel aardig en redelijk overtuigend vind ik zijn voorstel om de samenhang en verbondenheid van de drie kensoorten niet te zien als een oplopende trap, maar als een drieluik, met de rede in het midden, links het paneel van de verbeelding en rechts van de intuïtie. Met beide staat de rede in verband, maar naar elke zijde op een andere manier. Uit de verbeelding destilleert de rede a.h.w. dat wat gemeenschappelijk is aan de dingen; richting de intuïtie kan de redenerende rede ineens de sprong naar direct inzicht helpen voorbereiden. Een nuttig voorstel dat het overwegen en overnemen waard is. 
 

 

Cf. volgend blog met de vijfde, tevens laatste bespreking.

Reacties

Stan,
Jij hebt het drieluik voorgesteld met een Jeroen Bosch, mooi gedaan. Maar waar staat bij Spinoza dat het intuïtieve een ‘aangeboren’ kennis is ‘waarin de essenties van de dingen staan ingeschreven’? (blz 137) Die gecombineerde ‘bottom-up en top-down gedachte’ komen we toch niet tegen in de ‘Verhandeling ter verbetering van het verstand’ of in de Ethica?
Tevens denk ik dat KNO3 niet de essentie van salpeter is, alleen een andere benaming met aanduiding van de samenstelling. (117) De vergelijking met de definitie van een driehoek gaat toch niet op lijkt me? En mijn DNA als lichamelijke essentie is toch niet mijn menselijke essentie?
Wat denk je hierover Stan?

Die vergelijkingen van DNA en KNO3 met "essenties" gaan inderdaad mank. In het blog schreef ik al: "dat de moderne wetenschap helemaal niet meer naar ‘essenties’ op zoek is" (dus kunnen "essenties" ook niet de resultaten zijn). Het is uiterst 'metaforistisch' wat Van Buuren Spinoza aan essenties toeschrijft. Hij wil er kennelijk de onkundige lezer mee verder helpen, maar hij helpt ze de sloot in.
Op wat Van Buuren schreef over intuïtie ben ik niet meer ingegaan (want hier en daar tenenkrommend).

Ed, je bent het boek aan het lezen, begrijp ik. Je zou kunnen zeggen dat Maarten van Buuren de lezer (en waarschijnlijk ook zichzelf) op twee manieren op het verkeerde been zet:
[1] door Spinoza te willen begrijpen vanuit de klassieke Stoa, waardoor hij Spinoza teveel in die richting vervormt;
[2] door Spinoza te willen begrijpen vanuit de moderne wetenschap (door vergelijkingen te maken met de dieptestructuur / oppervlaktestructuur volgens Chomsky's transformationeel-generatieve theorie, het DNA en de chemische formules der elementen die hij ten onrechte met 'essenties' vergelijkt), waardoor hij Spinoza teveel in deze moderne richting vervormt.

In beide gevallen brengt dat 't echte begrip van Spinoza niet dichterbij (ook bij hemzelf niet, vrees ik). Op twee manke benen kun je niet lopen.
Ik heb in mijn blogs de nadruk gelegd op de eerste vervorming, maar de tweede ook wel genoemd.

Het laatste hoofdstuk bij van Buuren over natuurlijke ethiek begint als volgt:
“De diepgang van Spinoza’s denken schuilt in de verraderlijke eenvoudige stelling dat de richtlijnen voor menselijk handelen voortkomen uit de natuurlijke impulsen.”
Zoals vele zinnen in het boek is dit half wel en half niet waar. Affectiones beheren ons eerste weten en kunnen zodoende als ‘natuurlijke impulsen’ gezien worden, maar zij geven geen ‘richtlijnen voor ons handelen’. Wel drijfveren voor menselijke inadequate gedragingen, doch niet voor adequate handelingen en ideeën. Daarvoor moet zelfs een scheiding van natuur en lichaam gebeuren in het tweede weten.
‘Innerlijke burcht’ (blz 64) noemt van Buuren wat Spinoza aanduidt met reflexief denken in de ‘idee van de idee’. Geen extrinsieke relatie meer met de wereld maar een intrinsieke (innerlijk, snap je?) monistische formele en objectieve constructie in de gedachte. En deze constructie vraagt wikken en wegen, beschouwen met bevestigen of ontkennen. Daarom heet dat bij van Buuren ‘oordeelsvermogen’. Vaak moet je van Buurens terminologie inpassen bij Spinoza om enigszins te begrijpen waarover hij het heeft. Rechtbank, oordelen, de vrijheid van het oordeelsvermogen, de natuur, je natuur, je individuele natuur, aangeboren intuïtie hebben waarin de essenties van de dingen staan ingeschreven…
Een beginnend Spinoza lezer loopt hier verloren.
Ook het begrip ‘kritisch denken’ gebruiken voor de ‘idee van de idee’ is vreemd. Elke ideologie meent kritisch te denken maar is daarom nog niet adequaat.

“Het denkwezen is ook datgene waarin de mens zichzelf vormgeeft, datgene waaraan hij beitelt totdat hij van zichzelf een sculptuur heeft gemaakt die overeenstemt met zijn natuur.”
Dit is een mooie zin uit het boek, zeker. Daarom vond ik het lezen interessant om te kijken hoe ik de tekst van van Buuren kon laten passen met Spinoza. Soms lukte dat, vaak niet.

Dat laatste hoofdstuk, waarvan jij, Ed, de openingszin citeert, is een fraaie illustratie van wat ik in mijn blogs over Van Buurens boek bewees: nl. hoe Spinoza door hem helemaal vanuit de Stoa wordt gelezen. Van het laatste hoofdstuk van een boek dat over Spinoza zegt te gaan, verwacht je toch eerder wat conclusies over de hoofdpersoon. Maar nee het gaat daar helemaal nog eens vooral over de Stoa. Zie hoe op p. 224 de mens zich in zijn 'zelftoe-eigening' [oikeiose] bewust wordt van het verstand als de "lichamelijke eigenschap" [!] die specifiek is voor het menselijk vermogen. Dit laat Van Buuren niet terugkomen bij de verbeteringen die Spinoza op de Stoa aanbrengt. Het punt zal hem zijn ontgaan.
En zo is er wéér een commentaartje toegevoegd aan de reeks.
Ed, wij lijken het hier behoorlijk eens te zijn.