Spinoza in de joodse historiografie [15] Daniel B. Schwartz - tweede vervolg
Vandaag dan het bijna slot van mijn leeservaring met dit boek; er volgt nog een laatste blogje. Zie hier het eerste deel en hier het tweede deel met mijn leeservaring van Daniel B. Schwartz: The First Modern Jew: Spinoza and the History of an Image. Princeton University Press, 2012
Hoofdstuk vijf heeft hilarische kanten. Het beschrijft de plechtige intrekking van de ban bij gelegenheid van de viering van de Hebreeuwse Universiteit in Jerusalem van de 250e sterfdag van Spinoza, door de professor in de Hebreeuwse literatuur, Yosef Klausner, voor wie dit de eerste gelegenheid betrof om zich met Spinoza bezig te houden. Het is het hoofdstuk waarin het gebruik van Spinoza door de joodse politiek, het politieke zionisme en het culturele zionisme behandeld wordt. Zeer uitvoerig gaat het in dit hoofdstuk over de diverse interpretaties van de zgn. zionisme-passage aan het eind van het derde hoofdstuk van de TTP. In dit hoofdstuk worden Moses Hess, Theodor Herzl en tenslotte David Ben Goerion behandeld.
We horen hoe Hillel Zeitlin (1871 - 1942) die in 1900 een monografie over Spinoza publiceerde, a.h.w. een derde zienswijze op Spinoza ontwikkelde: Spinoza was jood gebleven zonder het zelf te beseffen. Het betrof dan een ‘uiteindelijke, absolute’ tendens van het jodendom op het punt van rechtvaardigheid, vrede en liefde. Voor hem hoefde het pantheïsme niet met het monotheïsme verzoend te worden, maar betrof het een onvrijwillige gebondenheid aan de door de profeten uitgezette lijnen. Jakob Klatzkin (1882 – 1948) ging nog verder in het maken van Spinoza als voorbeeld van de culturele vorm van het zionisme; het ging hem om land en taal. In 1923 verscheen van hem een biografie van Spinoza en een paar jaar later een Hebreeuwse vertaling van de Ethica. Hij was van mening: het waren niet de ideeën die Spinoza met het eerdere joodse denken verbonden, maar het was de taal, het Hebreeuws. Volgens hem was via deze Hebreeuwse vertaling Spinoza dan ook veel beter te begrijpen. In een studie van Nahum Sokolow die in 1929 over Spinoza verscheen, kon deze dan wel door de Amsterdamse religieuze gemeente verdreven zijn, maar was hij niet uit zijn volk verdreven, want hij was jood van geboorte. Hij stelde: Spinoza is van ons én zijn excommunicatoren zijn van ons – allen behoren tot het joodse volk. En het werd vervolgens dus zaak om te gaan uitzoeken wat het dan was dat cultureel gezien het joodse bepaalde, welke kunst, muziek, literatuur maakt het joods? En wat was daarbij de verhouding tot de religie?
Een meer revolutionaire lijn volgden de jong-Hebraïsten, zoals Nicolas Yosef Berdichevsky (1865- 1921), die vond dat eerste de joden kwamen en dan pas het jodendom: de levende mens vóór de wet. Men moest zich helemaal losmaken van alle religieuze claims, ook die van het ethische culturalisme. Hij was dan ook helemaal niet van plan om de uitsprekers van Spinoza’s ban te vergeven.
Het zesde hoofdstuk, over Isaac Bashevis Singer, was voor mij de grootste verrassing. Schwartz beschrijft hoe Singer, wiens vader traditioneel orthodox was mét belangstelling voor de kabbala, al op jonge leeftijd Spinoza ontdekte, nadat hij ook al stiekem de kabbalaboeken van zijn vader had gelezen. We krijgen in dit hoofdstuk veel informatie over de invloedrijke Jiddische Spinoza renaissance in Oost-Europa, In Warschau vooral. Zo vernemen we veel over de Jiddische dichter Melekh Ravitch en zijn cyclus Spinozagedichten (over wie ik meerdere blogs had), die invloed had op Singer. We horen over het in 1927 op twee plaatsen tegelijk (Warschau en Chicago) uitkomen van de Jiddische Ethica-vertaling van William Nathanson [maar let op: dit blog noemt 1923].
Alleen al dit schitterende hoofdstuk maakt de aanschaf van dit boek waard. Ik ben er veel meer ontwikkelingen en achtergronden van de joodse Spinoza-receptie uit te weten gekomen.
In dit laatste hoofdstuk behandelt hij dan wat hij ziet als het laatste hoofdstuk van Spinoza’s joodse receptie het boek van Yirmiyahu Yovel dat in 1988 in het Hebreeuws verscheen en in Engelse vertaling de bekende twee delen kreeg. Het kwam bij verschijnen direct op de Israëlische bestsellers lijst. Volgens Schwartz vieldit samen met de juist in dat jaar (van de intifada) opnieuw opgekomen vraag: wie is jood? Dit n.a.v. het protest van orthodoxe zijde dat zonder hun toezicht maar iedereen in Israël toegelaten kon worden. Yovels boek golfde mee op die identiteitskwestie. Yovel zag in Spinoza de “first secular Jew” (ook hier weer vooral: daar Spinoza geen andere kerk binnenging!); waarmee zijn joods-zijn een puur existentiële identiteitszaak werd. Het joodse werd niet uitgeput met de religie. En zo werd hij ook bij Yovel een verborgen zionist. Tien jaar later benadrukte Steven Smith vooral Spinoza’s assimilatie-idee, want alleen door het onderdrukken van groepsidentiteit kan intellectuele vrijheid gegarandeerd worden en ook voor hem was Spinoza het prototype van de geëmancipeerde jood, maar anders dan bij Yovel meer in de richting van het kosmopolische, dan van het joodse volk.
Vervolgens behandelt Schwartz deze twee posities in de huidige tijd die hij samen vat als: A. de ‘presentists’ die Spinoza naar ‘ons, joden’ toe willen halen via zijn anticipatie op het moderne, seculiere joodse; B. de ‘contextualists’ die deze operatie, het judaïseren van de Amsterdamse filosoof, anachronistisch vinden. Die posities zijn alle uitvoerig behandeld in dit boek.
Is dan het zoeken naar de eerste joodse seculier wel waarachtig seculier? zo vraagt Schwartz zich af.
Het moge duidelijk geworden zijn: een schitterend, rijk boek. Aangeraden door deze weblogger.