Nederland is een behoorlijke inleiding op de Ethica rijker
Behoorlijk tevreden ben ik over dit boekje over Spinoza’s Ethica, dat ik in een blog van 29 augustus 2011 meldde: Herman Berger De ethica van Spinoza. Garant, Apeldoorn, 2011. Vooraf, zo moet ik bekennen, had ik enig wantrouwen. Zou het feit dat de auteur neo-thomist is (of was) en zich altijd zo sterk met metafysica heeft bezig gehouden (zie zijn boeken op dat eerdere blog) hem een goed zicht op Spinoza wellicht in de weg hebben gezeten? Dat is gelukkig niet het geval, althans daar blijkt nauwelijks iets van. Je mag zelfs het vermoeden hebben dat zijn voorgeschiedenis hem mogelijk juist goed heeft voorbereid op zijn taak om ons bij een wandeling door Spinoza's werk als gids te dienen.Het gebeurt maar een enkele maal dat zijn voorkennis hem in de weg lijkt te zitten en hij het beter meent te weten dan Spinoza. Hij valt ons i.h.a. niet lastig met hoe Thomas van Aquino of de Scholastiek de dingen anders dan Spinoza zagen. Af en toe deelt hij een speldenprikje uit als hij stelt dat Spinoza weinig wist van de Scholastiek, of als hij tegenover Spinoza een “authentieke metafysica” plaatst (blz. 81).
Discussie?Kortom, mijn algemene indruk is dat hij een heel goede handreiking biedt. Hij heeft zich zelf op zijn beurt sterk laten inwijden en leiden door Herman De Dijn en Wolfgang Bartuschat. Op de achterflap staat dat Berger met hen en met Spinoza "uitgebreid in discussie" gaat, maar dat is niet echt zo. Er is geen sprake van discussie met De Dijn en Bartuschat en nauwelijks met Spinoza (over hoe hij dat wél doet kom ik later in een apart blog op terug).
Bio
Hij begint met een kort hoofdstukje met “Enkele bio- en bibliografische gegevens”en dat bevat enige foutjes, waaraan je kunt zien dat de auteur niet erg bekend is met de literatuur over Spinoza’s leven. Ik noem enige van die foutjes: op de ene blz. (12) noemt hij Jan Riewertz en op een ander (14) Van Rieuwertsz, waar het om Jan Rieuwertsz gaat. Hij laat op blz 15 Spinoza in 1663 van Amsterdam naar Voorburg verhuizen, waar hij hem een bladzijde eerder in 1669 van Voorburg naar Den Haag liet verhuizen, terwijl volgens de tekstvoortgang Spinoza nog in Rijnsburg verbleef en nog niet naar Voorburg was verplaatst. In een voetnoot op blz. 12 was je in de Republiek volwassen vanaf je 18e en bij de joodse gemeenschap vanaf je 16e. Spinoza was echter 22 jaar toen zijn vader overleed, waardoor er van de mededeling over het conflict met de joodse gemeenschap niets te begrijpen valt; tenzij je weet dat men in de Republiek vanaf z'n 24e jaar volwassen voor ’t economische verkeer was. Ach, het zijn slechts kleinigheden.
Een tikkeltje storender is dat hij de twee ons bekende attributen brengt als “geest en lichaam” i.p.v. denken en uitgebreidheid.
Wat ik erg goed vind aan zijn aanpak is dat hij door heel het boekje heen telkens weer het grote belang van Spinoza’s drie kenvormen laat zien. Hij laat ze echt functioneren als manieren om te begrijpen wat Spinoza aan het doen is. Dat is heel wat anders dan je vaak tegenkomt: dan worden die drie kenvormen in het kort behandeld en dat was het dan, alsof dat een heel apart en geïsoleerd onderdeel is van Spinoza’s filosofie. Maar nee, die hebben voor Spinoza een veel fundamentelere betekenis en Berger laat goed zien hoe ze doorheen heel Spinoza’s filosofie functioneren; vooral de eerste twee (verbeelding en rede) en dan tenslotte de derde (de intuïtie). Ook maakt hij op vele plaatsen in zijn uitleg goed gebruik van de tweedeling (die meen ik van Curley stamt) in verticale relatie van mensen als modi die hun conatus-macht van God hebben en die wanneer zij vanuit God begrijpen handelen, en hun horizontale relatie waarin ze op elkaar invloed uitoefenen, aangedaan worden en dus lijden.
BartuschatUitdagend vind ik zoals hij Bartuschat’s analyse van de Ethica gebruikt. Daarmee heeft hij me erg nieuwsgierig gemaakt naar deze Duitse Spinozakenner. Ik had al wel eens een behoorlijk moeilijk artikel van hem gelezen en was al een poos – vaagjes - van plan om zijn meer voor een breder publiek (als ik het wel heb) geschreven boek over Spinoza te bestellen. Hetgeen ik nu dus meteen heb gedaan.
Vooral de manier waarop Bartuschat volgens Berger laat zien wat Spinoza buiten de geometrische methode om doet, vond ik uitdagend. Precies allerlei vragen die ik al langere tijd heb en op dit weblog uitte over het a.h.w. toch op een of andere wijze uitgaan van een niet gedetermineerde (vrije) ruimte waar ook Spinoza wel vanuit móet gaan, wil het zin hebben dat hij een Ethica schreef en ons een pad wil wijzen om meer greep op onze aandoeningen te krijgen en zo vrijer en wijzer te worden. Op blz 144 vraagt Berger: “Als alles is zoals het moet zijn, waarom is dan niet iedereen wijs? Op die vraag kom ik zo terug.” Ha, hoopte ik, misschien een deelgenoot – in het licht van Bartuschat – in mijn strijd met Wim Klever over dit onderwerp. Maar Berger houdt zich niet aan zijn belofte en komt op deze kwestie niet meer terug.
Doeloorzakelijkheid
Zo viel mij ook tegen dat hij niet duidelijk waarmaakt wat hij in zijn voorwoord schrijft over Spinoza’s ontkenning van doeloorzakelijkheid en uitsluitende erkenning van efficiënte/werkende causaliteit: “De stelling, die het hart van Spinoza’s filosofie uitmaakt, is mijns inziens slechts tot beperkte hoogte plausibel.” Maar daar komt hij in het boekje verder nergens meer op terug; hooguit moet je dat als lezer opmaken uit opmerkingen van Bartuschat. Laat Berger Bartuschat zijn kooltjes uit het vuur halen? Een duidelijke confrontatie met Spinoza op dit punt wordt beloofd, maar een aanval op die plausibiliteit blijft achterwege. Zo worden de lezer enige worstjes voorgehouden die hij niet krijgt, hetgeen jammer is.
Ronduit fout zit de auteur in zijn toelichting op de oneindige modi, waar hij tegenover het oneindige intellect het gezicht van heel ’t universum zet (i.p.v. beweging en rust; die hij later weer wel behandelt - tegen de achtergrond waarvan je namelijk de lichamelijke dingen kunt begrijpen).
Attributen
Twijfelachtig vind ik het hoe de auteur de attributen als “logisch later” dan de substantie typeert (blz. 41). Dat geldt inderdaad voor de modi, waarover Spinoza een stelling heeft (1/1), maar de attributen zijn gelijkoorspronkelijk met de substantie (even causa sui, eeuwig en oneindig). Ik vrees dat hier iets van Bergers ‘voorkennis’ hem parten speelt. Aristoteles onderscheidde substanties en bijkomstigheden (additionele eigenschappen). De dragende substantie is logisch eerder dan de bijkomende bepalingen. Later werd in de Scholastiek het attribuut als kern- of wezenseigenschap onderscheiden (waarin de substantiële datheid werd uitgedrukt). Van een kleur (additionele eigenschap) kun je abstraheren, maar van een wezenseigenschap niet. Als je de ‘stoelheid’ wegdenkt heb je ook de substantie ‘stoel’ niet meer. Vanuit deze achtergrond benadrukte Descartes dat een substantie slechts één zo’n niet wegdenkend attribuut kon hebben. Maar nergens zegt Spinoza van de attributen dat ze logisch eerder zijn dan de substantie. Integendeel, als je de attributen wegdenkt, heb je ook de substantie niet meer. In 1/10 benadrukt Spinoza: "Elk attribuut van een substantie moet door middel van zichzelf worden begrepen." Ik vermoed dat Spinoza om de verhoudingen goed duidelijk te maken met stelling 1/1 kwam: “Een substantie gaat van nature vooraf aan haar aandoeningen.” En aandoeningen zijn modi (1/def5) en niet attributen. Het is jammer dat Berger in meerdere beschouwingen (waar hij duidelijk flink belang aan lijkt te hechten) er op dit punt naast zit.
[Of wellicht volgde hij de manier waarop (zoals Pierre Macherey aantoonde) Hegel de substantie-attributen-relatie in deel I van de Ethica interpreteerde: substantie zou zowel logisch als chronologisch eerder dan zijn attributen; de substantie zou even onafhankelijk van dezen zijn als zij afhankelijk zijn van de substantie - waarmee een hiërarchie van zijn ingeteld zou worden. Bij Spinoza is God (de Substantie) niet eerder dan zijn attributen. De substantie is ook niet groter dan zijn attributen; integendeel, hij bestaat uit al dezen samen en het zijn er oneindig vele.]
De auteur heeft een paragraaf over “monisme van lichaam en geest”. Ik zie het liever zo getypeerd dan de zo vaak verkeerd begrepen zgn. identiteitsthese (identiteit van lichaam en geest, die vervolgens vaak niet als “lichaam en geest vormen samen één ding, zijn aspecten van één ding” maar als ”lichaam is hetzelfde als geest” wordt uitgelegd). Oké dan liever monisme.
Opmerkelijk is wel dat hij daar, waar dat op z’n plaats zou zijn geweest, helemaal niets schrijft over het zo belangrijke 2/7.
Grappig wordt dan als hij later, op blz. 80 bijvoorbeeld, schrijft – alsof hij het eerder wel aan de orde heeft gesteld – "[…] Dat kan ook niet anders in een filosofie die ‘de orde van de ideeën’ gelijk stelt met ‘de orde van de dingen’."
Uiteraard blijft Spinoza niet eenvoudig hoe uitvoerig ook de adequate resp. inadequate ideeën worden behandeld. Berger doet dat grondig, maar ik vraag me af of iemand die hier voor de eerste maal mee geconfronteerd wordt, alles wel zal begrijpen. De hoofdstukken over de delen een en twee blijven moeilijk. Helder en ondersteunend vind ik de behandeling van de delen drie en vier. En een serieuze en prima behandeling krijgt het moeilijke tweede deel van het vijfde deel: over de eeuwigheid van de ideeën – daarover wordt Spinoza serieus en adequaat gevolgd en toegelicht.
Spinoza’s immanentisme
Goed beschouwd betrfeft de enige echte discussie die hij met Spinoza aangaat het feit dat Spinoza niets van transcendentie moeten hebben; Berger omschrijft dat als zijn “consequente immanentisme”. Daarop wil ik in een volgend blog nader ingaan.
Het boekje bevat een fors aantal eindredactionele en zetfoutjes. Over de meeste zullen de meeste lezers wel heen lezen, maar soms wordt men erdoor op een verkeerd been gezet. Ik ga ze hier niet vermelden maar zal ze aan uitgever en auteur doorgeven, voor het geval – wat ik hoop – het van een tweede druk komt.
Aan te raden
Ondanks mijn kritiekpuntjes waaraan ik hier uiting gaf en waarmee ik in een volgend blog nog zal komen, vind ik dat Nederland in dit boekje een goede nieuwe handleiding heeft voor mensen die onder begeleiding de Ethica meester willen worden. En er zijn er maar weinigen die dat zonder toelichting kunnen.
Tijdens het lezen (ik las het, om het recht te doen, tweemaal) werd ik een beetje verliefd op het boekje. Nu is verliefdheid niet meer dan een aandoening uit de sfeer der verbeelding, maar toch: ik las het graag en van het gevoel van blijdschap daarbij wil ik hier graag getuigen. Er was geen enkele reden tot boosheid over de foutieve en aanvechtbare zaken.
Reacties
Tot genoegen zie ik, Stan, dat je een zeer positieve recensie hebt geschreven van Herman Berger's Spinoza-boek. Ik kan daar geheel mee accoord gaan. Ik kan er zelfs een schepje bovenop doen. Wie schrijft tegenwoordig een dergelijk boek over een moeilijke materie in een LEVENDIGE en onderhoudende stijl? Juist, Herman, die ik meer dan 50 jaar geleden voor het eerst en voor het laatst heb ontmoet. Voorbeelden: 'wat kan Spinoza daarmee bedoelen?'; 'Minimaliseer ik God dus, vraagt Spinoza zich vervolgens af'; 'Hoe weet Spinoza dat?'; 'Geen heroisme voor Spinoza';[na citaat van een belangrijke stelling] 'Einde verhaal? Nee'
Het boek heeft kwaliteit!
Wim Klever 05-10-2011 @ 23:00