Tobie Goedewaagen (1895-1980) Herdenking van B. de Spinoza

In dit laatste blog over Tobie Goedewaagen, breng ik - zoals in het eerste blog al aangekondigd – het herdenkingsartikel dat hij in september 1932 in  het Utrechts Dagblad had. Hij schreef toen wel vaker in die krant, b.v. recensies. Nu is het UD niet gedigitaliseerd, maar het dochter- of zusterblad Amersfoortsch Dagblad, waarin het stuk ook werd opgenomen, is wel op internet te vinden [cf.]. Ik heb er de tekst vanaf geplukt en breng die hieronder. Daaruit zal nog eens duidelijk naar voren komen, zoals ook in het vorige blog al bleek, dat hij Spinoza niet als filosoof zag, maar als brenger van een nieuwe religie. 

In hoeverre hij op dat denkbeeld is gekomen via zijn moeder, of het wellicht rechtstreeks aan haar ontleende? Zeker is dat hij door haar al jong met Spinoza in aanraking moet zijn gekomen. Benien van Berkel schrijft in haar in de vorige blogs al genoemde biografie Tobie Goedewaagen (1895-1980). Een onverbeterlijke nationaalsocialist: “Met zijn moeder had hij het levenslange rusteloze zoeken naar diepte, zuiverheid, begrip en ervaring gemeen. Al in zijn vroegste jeugd werd hij, als intelligent jongetje, door haar in contact gebracht met een bonte stoet van geestesstromingen, schrijvers, denkers en geloofsrichtingen, van Multatuli tot Frederik van Eeden en de tachtigers, van Spinoza tot Nietzsche, van theosofie tot antroposofie, en van de Dageraad tot de Woodrookers en Christian Science.” [p. 27].

Hijzelf schreef in zijn opgepubliceerde autobiografie over zijn moeder Anna Goedewaagen-Bakker die “na de kerk van haar jeugd te hebben verlaten, levenszekerheid [zocht] bij Spinoza.” (p. 41]
Via zijn moeder kwam hij in contact met de spinozist dr. J.D. Bierens de Haan: zijn moeder hoorde tot de vaste kern van diens gehoor op de ISVW [p. 42). In haar ex libris had ze naar haar initialen en naar Spinoza: “Alleen God bestaat.” (p. 48) Dat was dan wel naar een Spinoza volgens Hegeliaanse kritiek (teveel i.p.v. te weinig God: akosmisme). Als haar motto had ze het spinozistische “Weldoen en blij zijn.” (p. 27).
Kortom, het is wel duidelijk dat Goedewaagen Spinoza met de paplepel moet hebben binnengekregen.

Tot het hem z’n neus uitkwam? Hij heeft altijd een goede band met z’n moeder gehad en behouden. Dus misschien komt iets van die waardering in dit herdenkingsartikel naar voren.

 Zaterdag 3 September 1932

 

HERDENKING VAN B. DE SPINOZA

 

Als Spinoza onder ons leeft, als wij hem bewonderen
en vereeren, dan is het, omdat hij een groote
in de geschiedenis der religie is.

Ter herdenking van Spinoza's geboortedag heeft de Societas Spinozana in de komende week in Den Haag een internationaal philosophisch congres georganiseerd. Enkele uren, nadat de laatste bezoeker de Rembrandt-tentoonstelling verlaat, betreedt de eerste deelnemer het Spinozacongres. Al verbindt slechts het toeval beide namen op dit oogenblik, deze verbinding heeft toch een symbolischen zin: er is een samenhang van meer dan toevalligen aard, een verwantschap.

Rembrandt is de schilder van de alomvattende atmosfeer van het licht, die in ieder ding slechts de verschijningswijze eener algemeene macht aanschouwt. Het scherp begrensde, vast gevormde kent hij niet, want hij ziet in het eindige steeds het oneindige aangeduid. Alle dingen der nauur, de kleine en de groote, staan in een tastbaar schijnsel en zijn ervan doordrongen, zooals ook zijn bijbelsche figuren niet meer de hierarchische geslotenheid en afgeslotenheid hebben, die b.v. de Italiaansche renaissance haar geeft, maar met alle wezens der aarde in één goddelijk-menschelijke, menschelijk-goddelijke sfeer zijn op genomen. Het algemeene overrompelt het enkel, de sfeer de gestalte. Het is het Barockprincipe der in de ondeelbare oneindigheid opgeheven en bewaarde eindigheid, dat zich ook hier manifesteert

In het jaar, waarin Rembrandt naar Amsterdam trok, 1632, en zich al spoedig vestigde in de Breestraat in de Jodenbuurt, werd in de naar Nederland uitgeweken portugeesch-joodsche familie d'Espinoza een zoon, Baruch, geboren. Oorspronkelijk voor rabbijn opgeleid, werd hij door den omgang met den humanistischen medicus Van den Ende, die hem de klassieke talen onderwees en hem aanzette tot de lectuur der scholastische philosophen en theologen tot twijfel gebracht over de waarheid der orthodox joodsche geloofsleer. De bestudeering van Descartes en de natuurwetenschap, leidden tot een volledige breuk met de synagoge en het uitspreken van den banvloek over den drie-en-twintig jarigen vrijdenker.

Sindsdien sloot de zich nu Benedictus noemende, Spinoza zich bij geen kerk meer aan. Wel bleef hij een oprecht en diep religieus man. Onverschillig voor wereldsche rijkdom en roem, slechts in contact met enkele geleerden en „vrijzinnigen", Arminianen en (later) collegianten in Rijnsburg en Den Haag en in zijn dagelijksch onderhoud voorziende door het slijpen van glazen, wijdde hij zijn leven aan den opbouw zijner grootsche leer. Slechts twee zijner werken echter verschenen nog bij zijn leven: de rest zag eerst na zijn dood het licht.

Religieus van begin tot einde is ook zijn leer. Wanneer hij deze tegenover de theologie stelt, is dit alleen, omdat hij onder theologie verstaat een leer die op openbaring berust, en hij zelf slechts op de rede bouwen wil. In een ruimer begrip der “theologie" (en waarom het te verengen?) past ook  Spinoza's leer, de cardinale vraag die naar het hoogste goed, God, is. Ondanks den geometrischen bewijsvorm is dit ook met de Ethica het geval, die met het wezen Gods begint en met de kennis Gods eindigt. Spinoza’s levensleer is traditionele theologie en zeker geen philosophie in den huidigen, wetenschapscritischen, zin. Spinoza is theoloog, ja, zoo niet de schepper, dan toch één van de scheppers van een voor zijn eeuw betrekkelijk nieuw type van religie, dat zijn eigen karakter en methode heeft. Het misverstand van zijn tijd, dat hij een godloochenaar” zou zijn, behoeft thans haast niet meer weerlegd.

Spinoza’s leer vertoont een opvallende parallel met het Barockprincipe van Rembrandt. Spinoza's God is niet een wezen buiten de wereld. Dan ware hij beperkt dus niet God. God is zuivere, onbegrensde, oneindige, alomvattende substantie, grond van zichzelf, ondeelbaar en eeuwig. Hij heeft een oneindig aantal attributen, waarvan er echter slechts twee, denking en uitgebreidheid, worden gekend. Hij is geen wereldschepper, maar wereldgrond, uit wiens wezen alles met noodwendigheid volgt. Zijn macht uit zich niet in een werking naar buiten, maar is hetzelfde als zijn existentie. De wereld der dingen maakt zich van hem niet los, maar is slechts verbijzondering en bestaanswijze van God: al het concrete “is" slechts, voor zoover in de Substantie gegrond. Zoo heeft ook de mensch geen zelfstandig bestaan of vrijen wil. Wilsvrijheid is evenals „kwaad” en „zonde" een fictie die berust op een gebrekkige kennis. God is geen oorzaak van het kwaad, want wat is, volgt uit hem en is dus goed. Wat de mensch is, is hij in God en als God. Alles staat in het ontastbaar licht van God.

Zoo is ook het hoogste goed het inzicht, dat alles uit God en God in alles is. Niet alleen het inzicht. Want het inzicht gaat met een vreugde gepaard. Kennis en vreugde zijn vereenigd in het hoofdbegrip van Spinoza’s anthropologie: de amor Dei intellectualis, de intellectueele liefde tot God. Deze liefde is eeuwig, want zij is God’s liefde, waarmee God zichzelf liefheeft.

Deze rationeel-religieuze beginselen past Spinoza ook toe op de politiek. Hij leefde mee met de woelingen zijner dagen, was een aanhanger en vriend van Jan de Witt, zij het ook niet blind voor de groote verdiensten der Oranjes. De norm voor zijn principieel-politieke theorie is het natuurrecht, dat ieder ding en ieder mensch leeft om zichzelf d.i. in God, te zijn. Recht en staat moeten dit weliswaar niet direct, maar toch indirect mogelijk maken door den burgers vrede en veiligheid te waarborgen. Het best leent zich hiertoe, volgens Spinoza, de republiek, vooral de democratische, die de vrijheid harer burgers handhaaft. Ondanks tegenstrijdigheden en onklaarheden is heel dit werk doorzichtig: één macht beheerscht ding en mensch; niets op zichzelf van waarde; alles leeft slechts door het geheel, het oneindige, de substantie, God.

Naast den godgeleerde en mysticus staat de philosooph in de schaduw. Als Spinoza onder ons leeft, als wij hem bewonderen en vereeren, dan is het, omdat hij een der grooten in de geschiedenis der religie is, omdat hij waarheden heeft uitgesproken en geleefd, die voor talloozen na hem bindend zijn geweest en nog zijn. „Al het verhevene is even zwaar als zeldzaam", zoo besluit de Ethica en Spinoza's religieuze weg was zwaar van miskenning en zeldzaam van zuiverheid en onkreukbaarheid.

Maar aan zijn philosophische waarde ontleent zij zijn grootheid niet. In het vertoog over de zuivering des verstands, in de kenniscritische gedeelten der Ethica zijn vele passages, die haast tot Kant naderen. Steeds meer erkent Spinoza, dat de waarheid niet een kenmerk der dingen is, maar van de „kracht en de natuur van het intellect” afhangt. Zoo heeft hij problemen voorzien, waarmee honderd jaar later Kant moest worstelen om ze grootendeels tot oplossing te brengen: die van de mogelijkheid van het gelden van het wetenschappelijk oordeel. Maar wetenschapscritiek heeft Spinoza niet gegeven. In de lijn van zijn eeuw stond philosophie voor hem gelijk met religieuse levensleer of wereldbeschouwing en waren beschouwingen over de methode slechts hulpmiddelen. Tusschen ons en Spinoza den philosooph gaapt een kloof, die niet te overbruggen is. Spinoza is een verleden. En al zal de philosophie ten allen tijde moeten blijven vorschen naar wat achter haar rug ligt en wat vroeger eeuwen soms onbevangen en geniaal hebben geschapen, haar einddoel ligt in de toekomst. In de philosophie ging niet Spinoza, maar Kant „den zwaren en zeldzamen weg", die de weg der toekomst werd.

Tusschen onzen tijd en Spinoza den mysticus gaapt niet alleen geen kloof, maar is een diep gewortelde verwantschap. De geschiedenis van het Modernisme. De geschiedenis van het Modernisme in den godsdienst is voor een groot deel ook de geschiedenis van het Spinozisme. Hierin is Spinoza tijdgenoot, is hij heden en ook toekomst. Alle wanbegrip en laster van hen, die zich door hem in hun overtuigingen gekrenkt achten, heeft zijn licht niet kunnen verduisteren. De „bedrieger der menschheid” is gebleken een groot „opvoeder der menschheid” te zijn.