Onze conatus en de niet-inertie

Weer eens heb ik enige aanleidingen om een blog over de conatus te schrijven [cf. dit eerder blog]. Eén daarvan is dat iemand mij schreef dat binnenkort, op 7 november, wordt herdacht dat Albert Camus honderd jaar geleden geboren werd. Bij Camus denk je meteen: filosoof van de zelfmoord. Immers, hij begon De mythe van Sysiphus dat in 1942, een jaar voor zijn dertigste uitkwam met: "Er bestaat maar één werkelijk ernstig filosofisch probleem: de zelfmoord." Want als het bestaan absurd is, geen uiteindelijke zin heeft, waarom dan moeite te doen om te bestaan? Ik kom later op Camus terug.

Ook Spinoza heeft zich met zelfmoord bezig gehouden, namelijk door te ontkennen dat het mogelijk is jezelf uit jezelf te doden. Als iemand naar het schijnt 'zichzelf' van het leven berooft, komt de aandrang ertoe van buiten, niet werkelijk uit zichzelf.

Wat je in wezen bent, wat je echt zelf bent, is de conatus: die drang, dat pogen om in je bestaan te volharden [Ethica 3/7]. Mensen hebben, als alle singuliere dingen, slechts een tijdelijk bestaan - een bestaan van een beperkte duur. Hun essentie (dat wat ze van nature zijn) 'involveert' nu eenmaal niet hun existentie. Dat (essentia involvit existentiam, ofwel causa sui zijn) komt alleen de substantie of de natuur die God is, toe. Alle singuliere, eindige dingen, moeten tot bestaan gebracht worden door andere singuliere, eindige dingen. Maar eenmaal tot bestaan gebracht, zal alles wat bestaat, pogen in dat bestaan te volharden. En dat doet het dan weer met behulp van externe dingen die het ten eigen nutte gebruikt en door zich te verzetten tegen al wat het belaagt. Dat pogen in zijn bestaan te volharden, die conatus, is het wezen van elk ding. Dat is dé wet van het bestaan van al het tijdelijke. Spinoza's taalgebruik ('pogen, streven') is in zekere zin wel zijn antropomorfe manier van spreken. Maar die wet, die eigenschap van alles, móet wel zo, als pógen, aangeduid worden, want net zoals je je als enkelvoudig, tijdelijk ding niet zelf tot bestaan kan brengen, heb je ook niet het vermogen om je uiteindelijk voor altijd in bestaan te houden. De drang ernaar, het trachten, het willen ervan is je deel. Meer heb je niet, maar dát heb je; ja, dat ben je (is je essentie). Volgens Spinoza.

Het gaat je uiteindelijk niet lukken om je bestaan voort te zetten - er komt een eind aan. Maar tot dat eind heb je het geprobeerd. Als je om een of andere reden het hoofd in de schoot werpt en vroeg of laat aan je einde komt, komt dat doordat externe krachten sterker zijn dan jij. Maar - het ligt iets ingewikkelder - ook doordat je eigen krachten afnemen - je conatus zwakker wordt (daar ga ik op 't eind van dit blog nader op in). Maar nooit, ook al lijkt dat soms anders te gaan, slaat iemand uit zichzelf de hand aan zichzelf. Dat is volgens Spinoza niet mogelijk, het is namelijk contradictoir, want er is niets positiefs in wat je in wezen bent, dat zich tegen dat wezen kan keren en het teniet kan doen.

Ik weet dat er een hele literatuur bestaat over hoe Spinoza hierin ongelijk zou hebben. Er zouden namelijk eindige dingen kunnen bestaan of worden bedacht die zich tegen zichzelf keren, waarvan het meest sprekende de tijdbom zou zijn. Het is niet de manier waarop ik met Spinoza's filosofie bezig wil zijn. Dus aan deze tegenwerpingen spendeer ik geen tijd. Liever wil ik proberen na te gaan wat Spinoza precies met conatus bedoelt. Daaraan zou beter meer tijd besteed kunnen worden, maar lees je weinig over. Het is een fascinerend, maar blijft een moeilijk begrip, vooral voor wie Spinoza's filosofie als volledig mechanistisch wil zien.

Het is interessant, zoals b.v. Wolfson uitgebreid doet, om na te gaan wie vóór Spinoza het begrip van volharden in het bestaan hebben gebruikt, in de klassieke oudheid en de middeleeuwen, en van wie Spinoza het misschien heeft overgenomen. Maar veel zegt dat niet over hoe Spinoza het gebruikt.

't conatus-begrip en 't inertie-begrip
Er is een verband gelegd tussen Spinoza's gebruik van het conatus-begrip en het inertie-begrip. Het gaat mij te ver om hier de hele materie van het inertie-beginsel en hoe Spinoza daarin stond te behandelen. Ik verwijs naar de uitvoerige, boeiende en (uiteraard) eigenzinnige behandeling van Wim Klever in zijn The Sphinx. Spinoza reconsidered in three essays (2000). In het eerste deel, "Spinoza's Principle", behandelt hij hoe Spinoza al in de PPC laat zien dat ook inertie, rust, niet-bewegen of het inert voortzetten van een beweging, een verklaring nodig heeft - immers niets geschiedt uit zichzelf. Die verklaring vindt hij in de krachten uit de hele omgeving (de totaliteit van de natuur) die maken dat iets 'in rust' kan lijken te zijn. Het gaat dan om een soort van evenwichtsverschijnsel tussen directe/nabije externe krachten en algemene (verwijderde, 'immanente') krachten vanuit de totaliteit van het universum. Vandaar dat Klever de samenvatting van dat eerste deel verspreidde onder de titel: "Conditioned inertia" [PDF].

Spinoza heeft dus al in de 17e eeuw op de relativiteit van de begrippen 'beweging en rust' gewezen.

Spinoza verwees voor de verklaring van beweging in de materie dan wel niet op de transcendente God, zoals Descartes had gedaan, maar ook hij verwees er voor wel naar God, zij het de immanente, de hele natuur. En het blijft moeilijk te begrijpen hoe de a.h.w. 'eigen kracht' *) van elk ding de resultante is van die totaliteit van omgevingskrachten, ofwel van God sive Natura.

De al dan niet als inert te beschouwen doorgaande beweging of conatus (dat pogen in het bestaan of bewegen te volharden), komt van God of het geheel. Hoe we ons dat moeten denken is nog niet zo eenvoudig. Iemand als Jonathan Bennett laat Spinoza een veldtheorie ontworpen hebben - een interessante visie [zie dit blog]. Klever bijt zich vast op de passage "omnia vicissim, quae in naturâ sunt, à se invicem ad aliquid operandum determinentur" (alle dingen die in de natuur zijn worden wederzijds door elkaar gedetermineerd om iets te verrichten - Cogita Metafysica II Cap XI). En zo heeft hij de neiging om de instandhouding vanuit de totaliteit toch weer om te zetten in effecten van de concrete omgeving en komt hij bijvoorbeeld aanzetten met luchtwervelingen achter de steen die de voortzetting van de ingang gezette beweging zouden verklaren. Dit terzijde. Niet terzijde overigens (hierop werd ik geattendeerd door Henk Keizer) wijs ik op de onjuiste interpretatie door Klever van 1/28 waarin hij behalve dat dingen in gang gezet worden door externe dingen, tevens leest alsof ze op elk moment opnieuw door externe dingen tot bestaan en werken worden bepaald (waardoor het onderscheidt dat Spinoza maakt tussen tot bestaan gebracht worden en pogen in stand te blijven verdwijnt).

Spinoza schrijft [in Ethica 2/45s]: "Want hoewel elk enkelding door een ander wordt bepaald om op een zekere manier te bestaan, komt de kracht waarmee het in het bestaan volhardt toch voort uit de eeuwige noodzaak van Gods aard." Dit is wat hij in het derde deel met conatus zal aanduiden. Maar de tegenstelling die Spinoza hier aanbrengt, zal niet iedereen direct duidelijk zijn. Het is dus Spinoza's manier van verwijzen naar zijn 'oplossing' voor of uitleg van het inertie-vraagstuk: een concrete beweging wordt veroorzaakt door een extern ding (dat op zijn beurt ook weer in beweging is gebracht door een ander en zo tot in het oneindige), maar de voortzetting van de situatie (tot er weer een externe aanstoot komt) moet verklaard worden uit de gezamenlijke krachten van de hele omringende natuur (= uit God).

Het zijn dit soort passages als de zojuist aangehaalde, die in de secundaire literatuur tot aanduidingen aanleiding hebben gegeven als: 'horizontale' resp. 'verticale veroorzaking' (b.v. Curley) of 'innerweltliche' resp. 'immanente Kausalität' (Bartuschat). En velen hebben erop gewezen dat elk enkelding dus een eigen stukje kracht of vermogen van God of de natuur meekrijgt, waarmee het in staat wordt gesteld in z'n beweging resp. bestaan te volharden (en dat niet eenmalig, maar permanent). Klever verzet zich tegen deze duidingen en houdt vol: "In order to define the nature of a particular body, one has to call the universe with its infinite power of creative production its essence. A body is nothing by itself. A body never exists or behaves anyhow by itself. (The Sphinx, p. 65)

Het is helemaal waar, maar de evaluatie ervan lijkt als die van de pessimist vergeleken met die van de optimist voor wie (de eerste) het glas half leeg resp. half vol is. De optimist ervaart dat wat hij van het universum aan vermogen ontvangt en blijft krijgen om in zijn, ZIJN bestaan te volharden als iets van hem ZELF, van waaruit hij kan handelen en de dingen leren begrijpen (beseffend dat dat 'zelf' relatief is; maar hoe reëler en adequater dat besef wordt hoe méér zelf 't wordt, paradoxalerwijs). De pessimist zal erop blijven wijzen dat hij dat niet van zichzelf heeft en in schijn leeft met te denken dat ie zelf wat presteert. Maar begrijpen kun je echt alleen maar zelf.

Dat jij op een gegeven moment belaagd wordt vanuit de omgeving, is eenvoudiger te kennen, dan te weten waar je je kracht vandaan hebt om je ertegen te verweren; ofwel hoe die 'eigen' weerstandskracht daartegen op enig ander gegeven moment er niet meer tegen opgewassen is, is veel moeilijker te begrijpen. Inzien, begrijpen hoe het met die 'immanente causaliteit' - dat is: met die conatus - staat, is waar het uiteindelijk op aan komt.

Verzwakkende conatus
Die conatus, ofwel dat bestaansvermogen kan, via dingen die blij maken, versterkt worden, maar ook, via dingen die droef maken, verzwakt worden. Tot inzicht komen in dat mechanisme kan, ja zal vreugde brengen en dus kan begrijpen via de vreugde die dat brengt het lichaam helpen versterken.**) Maar toch. Omdat die conatus, dat weerstandsvermogen, temidden van de ondersteunende en belagende krachten, zelf opgebouwd is uit delen die in de loop van de tijd niet alle voor 100% vernieuwd en verfrist kunnen worden, moet een uiteindelijke en doorgaande verzwakking van die conatus zelf aangenomen worden. En zo redt dat ding het uiteindelijk niet meer. Niet omdat er iets in is dat zich tegen zichzelf keert, maar omdat geleidelijk aan de weerstandskracht ervan die de natuur verschaft afneemt. Het ogenschijnlijke equilibrium tussen de a.h.w. 'immanente' natuurkracht waarin de (totale) natuur mij bijstaat en de meer nabije externe krachten breekt af. Het pogen zelf neemt af tot er een einde aan het bestaan komt van het ding en zijn conatus.

 

Stan Verdult

________

 

*) Let op hoe ik hier het relatieve dubbel benadruk door zowel a.h.w. als dubbele aanhalingstekens te gebruiken.

**) Ooit heb ik in een blog als probleem aan de orde gesteld niet te begrijpen waar Spinoza de dubbele tegenkracht tegen droefheid vandaan laat komen (niets uit niets immers); maar daarop heb ik tot mijn spijt geen inhoudelijk antwoord ontvangen.

 

Reacties

Mooi, helder blog Stan. Ben benieuwd of Wim Klever weer met zijn interpretatie van 1/28 komt. Dan zal ik hem kunnen wijzen op Spinoza's eigen interpretatie in 2lemma3dc.

Omdat ik enkel maar tot herhaling zou vervallen van de overdaad aan (ook historische) argumenten voor mijn stelling omtrent ELKE CONATUS (eenparig of niet) als conditioned inertia bij Spinoza, zie ik er nu vanaf om te reageren op je stuk, Stan, waarbij ik uitspreek niettemin respect te hebben voor je argumentatie, die mij weliswaar niet overtuigt. Ook op Henk's opmerking reageer ik niet. Lemma 3+c als toepassing van 1/28 bewijst m.i. overduidelijk dat mijn lectuur, die ook die van een reeks volgelingen, intimi en tijdgenoten van Spinoza was (zoals ik in mijn desbetr. publikaties aantoonde) de juiste is. De steenworp-brief is ... Nee, laat ik nu woord houden en om bovengenoemde reden stoppen.

Stan, je reactie doet me beseffen dat ik je interpretatie van 2/45c tot nu toe helemaal verkeerd begrepen heb: ik dacht dat je interpretatie dezelfde was als de mijne, en ik dacht met mijn reactie deze interpretatie alleen bij te treden en te beamen vanuit een hedendaagse fysische zienswijze. (Maar de oorzaak voor het misverstand wil ik volledig op mij nemen: je teksten zijn duidelijk nu ik ze herlees; ik heb ze alleen verkeerd gelezen vanuit de vooringenomenheid van mijn eigen interpretatie.)
Aangezien ik alle respect heb voor je kennis van Spinoza, die een heel stuk vollediger is dan de mijne, heb ik goed nagedacht of jouw stelling niet de juiste is, en je argumenten overwogen.
• In eerste instantie leek je me zeker een punt te hebben dat het vreemd is dat Spinoza in één bewering zou verwijzen deels naar fysische en deels naar metafysische processen. Als ik echter de context van 2/45c herlees, dan lijkt dit niet meer zo eigenaardig. 2/45 gaat duidelijk over het bestaan in metafysische zin, en met 2/45c benadrukt Spinoza dit alleen maar door de tegenstelling met het fysische “wijze van bestaan” in de verf te zetten: “Want OFSCHOON elk van hen door een ander bijzonder ding tot een bepaalde wijze van bestaan wordt genoodzaakt, vloeit TOCH de kracht waardoor elk van hen in zijn bestaan volhardt….”.

• Ik kan er in komen dat er verschillende wetten gelden op verschillende niveaus, met name een wet voor het geheel en een wet voor het deel (cfr. bv. micro- en macro-economie), maar hier slaat zowel het ontstaan van een toestand en het volharden in die toestand op een bepaalde modus, deel van het geheel. Het voorbeeld van het wormpje in het bloed is hier m.i. niet van toepassing.
Je argumenten overtuigen me dus niet. Maar misschien zijn er andere?