Het jodendom dat nog in Spinoza te vinden is

Het vorige blog kon ik brengen door de dingen die ik tegenkwam ter voorbereiding van dit blog dat ik maak nadat ik weer eens het boek las van Rebecca Goldstein, De onbekende Spinoza [Uitgeverij Atlas, Amsterdam, 2007 (oorspr. Betraying Spinoza, 2006)]. Ik besprak het op 03-11-2007, op 17-02-2009, en op 28-10-2014. Deze vierde lezing brengt mij tot dit blog, waarin ik wil betogen dat verdergaand dan Rebecca Goldstein aantoont, er nog joodse aspecten in Spinoza aan te wijzen zijn.

[1] Voor Steven Nadler (met wie ik het dus niet geheel eens ben) was Spinoza – zo is te lezen in zijn Spinoza. A Life - volkomen losgeraakt van het jodendom. Hij was wel als jood geboren en opgevoed, maar had er niets meer mee te maken – voelde zich er na zijn vertrek (na zijn uitstoting) niet meer bij horen. Als hij in de TTP over de joden (de Hebreeën) schrijft, heeft hij het over ‘ze’, nooit over ‘we’. Deze positie horen we hem ook innemen in dit interview (vanaf ca. 10:00) dat op 17 april 2014 werd uitgezonden door het Luxemburgse Minerva [cf. blog].

                                    

 

[2] Een andere positie neemt Rebecca Goldstein in. In Betraying Spinoza is zij a.h.w. verheugd aan de hand van één gegeven te kunnen vaststellen dat Spinoza niet onverschillig stond tegenover het lot en het lijden van het joodse volk. Dat ene gegeven is voor haar het feit dat Spinoza in zijn brief aan Albert Burgh van eind 1675 / begin 1676 het volgende schrijft:

Maar waarop ze [de joden] zich het allermeest verheffen, is dat ze meer martelaren tellen dan enig ander volk en dat zij nog dagelijks het aantal doen toenemen van hen die met buitengewone standvastigheid geleden hebben voor het geloof dat zij belijden. En dit is geen leugen, want ik weet zelf onder anderen van een zekere Juda, die men de getrouwe noemt, die temidden der vlammen, toen men hem reeds dood waande, de lofzang aanhief die begint met de woorden: `Aan u, o God, bied ik mijn ziel', en midden in dat gezang de geest gaf.

‘Ik vertrouw mijn geest in uw hand’ (ps. 31:6) verwijst misschien ook naar het woord van Christus aan het kruis: ‘Vader, in uw handen leg ik mijn geest.’ (Luk 23:46)

Het ging om Don Lope de Vera y Alarcón (1619-1644) of Juda el Creyente [cf. blog] die op 25 juli 1644 in een auto-da-fé levend werd verbrand.

Deze gebeurtenis had grote weerklank in de joodse gemeenschappen. Spinoza was toen een jongen van 11 jaar en 8 maanden oud – heeft het wellicht wat later gehoord, maar het moet grote impact op hem gehad hebben. Menasseh ben Israel beschreef deze geschiedenis in zijn boek Esperanca de Israel [Amsterdam 1650 - Hoop van Israel]. Spinoza bezat een exemplaar van dit boek.

Op 15 december 1647, Spinoza was net drie weken eerder 15 jaar geworden, had de autodafé plaats van Isaac de Castro Tartas [Isaak de Castra-Tartos schrijven Nadler en Goldstein], een jongeman uit de joodse gemeenschap in Amsterdam die naar Spanje en Portugal getrokken was om te proberen marranen weer tot het jodendom te bekeren. Hij werd door de Inquisitie opgepakt en bekende. Volgens ooggetuigen had hij op de brandstapel luidkeels het sjema gebeden: “Hoor Israël, de Heer is onze God, de Heer is Eén.”

Later in haar boek verwart Goldstein beide gevallen en laat ze Juda de Getrouwe  het sjema zeggen (p. 230); een kleine vergissing. Een iets grotere vergissing begaat ze m.i. in haar Epiloog waarin ze wat te ver gaat met te beweren: “Zijn vaste voornemen de tragiek van zijn joodse verleden te doordenken heeft hem tot zijn unieke denksysteem gebracht.

Ik kan haar die overdrijving wel vergeven, maar meen dat ze in de kern wel een punt heeft: als Spinoza niet begaan zou zijn met het lot en lijden van joden, zou hij dit voorbeeld niet aan Burgh beschreven hebben. Maar ik denk dat er nóg wel iets in zijn werk te vinden is, waarin Spinoza van een dergelijke verbondenheid getuigt, te weten

[3] zijn beroep op de “kabood JHWH” in Ethica  5/36s

In dat scholium bij de stelling over de Mentis Amor intellectualis erga Deum lezen we (in de vertaling van Corinna Vermeulen):

Toelichting
Hieruit begrijpen we waarin ons heil oftewel onze gelukzaligheid oftewel vrijheid bestaat: in een standvastige en eeuwige liefde jegens God, oftewel in Gods liefde voor de mensen. Deze liefde of gelukzaligheid wordt in de heilige boeken glorie genoemd, en niet ten onrechte. Want of deze liefde nu op God betrekking heeft of op de geest, ze kan terecht tevredenheid van het gemoed worden genoemd en die is in feite niet van trots te onderscheiden (zie definitie 25 en 30 van de gevoelens). Voor zover ze betrekking heeft op God is ze blijdschap (zie stelling 35 van dit deel) — als we dit woord nog mogen gebruiken — in combinatie met de idee van hemzelf, en dat geldt ook voor zover ze betrekking heeft op de geest (zie stelling 27 van dit deel). [Vet van SV]

Met dat Spinoza in deze toelichting over de Amor intellectualis Dei, elders ook wel als het summum bonum aangeduid, teruggrijpt op wat in de Bijbel glorie of ‘heerlijkheid’ wordt genoemd “en niet ten onrechte” zoals hij eraan toevoegt, laat hij zien dat de belangrijke joodse notie “kabood JHWH” prominent in zijn hoofd zit – een begrip dat hij hier omarmt. [In 4 blogs gaf ik eerder aandacht aan deze notie].

Spinoza is dan wel uit het jodendom gestapt en gegooid, maar datzelfde jodendom is nog niet geheel uit hem verdwenen. En opmerkelijk is, zoals dat tot uiting komt in de hier en daar nogal extatische tweede helft van het vijfde deel van de Ethica: dat hij juist hier met het joodse “kabood JHWH” op de proppen komt.

Reacties

Een leerrijk blog Stan. Bedankt.

Hierbij wijs ik op een zeer informatief en uitvoerig blog dat een paper bevat van Jan Leendert van der Mooren, leraar Filosofie, Ethiek en Levensbeschouwing in Bergen op Zoom. Hij publiceerde het op 20 mei 2016 onder de titel: "Spinoza en de Joodse achtergrond van de God in zijn filosofie" - het is een zeer uitvoerige en in mijn ogen belangwekkende studie die ik vandaag pas tegenkwam:

http://filosofie-janvandermooren.blogspot.nl/2016/05/spinoza-en-de-joodse-achtergrond-van-de.html

Scherp gelezen, gezocht, gevonden, gecombineerd en geschreven. Spinoza wordt er een stukje menselijker mee. Dankjewel Stan.

Interessant onderwerp. Boeit mij ook enorm. De studieweek in Barchem afgelopen jaar ging ook over dit onderwerp. M.i. zijn er nogal wat punten aan te wijzen die Spinoza uit zijn Joodse opvoeding heeft overgehouden:
1. "Caute" Het is zeer Joods, zeker in die dagen met hun Spaanse en Portugese ervaringen om voorzichtig in het leven te staan.
2. De oude Joodse gewoonte van de Farizeeën en latere Rabbijnen om de helft van de dag in je eigen onderhoud te voorzien d.m.v. handwerk en de rest te studeren enz. Denk aan zijn lenzenslijperij.
3. Voor de Joodse religie is een geloof minder belangrijk, het gaat erom wat je doet of niet doet en daarom is de Joodse wet veel belangrijker als religieus instrument want een levensrichtlijn. Ook de Ethica bedoeld een levensrichtlijn te zijn.
4. Het boek van Jehuda Abrabanel "Dialoghi d'amore" , aanwezig in de bibliotheek van Spinoza, kan als voorloper van de Ethica hebben gediend. Daarin wordt ook gesproken over de intellectuele liefde tot God.
5. In de "spreuken der vaderen" ofwel de "Pirke Awot" staat: "De enige beloning voor een mitswe is het doen van de mitswe zelf" Spinoza zegt: "De enige beloning van de deugd is de deugd zelf"
6. De Talmoed (die Spinoza niet heel goed heeft gekend maar wel kende) zegt "Wij zien de dingen niet zoals ze zijn, we zien de dingen zoals WIJ zijn"
7. Steven Nadler en andere Joden zeggen dat je deel V van de Ethica pas begrijpt als je je de intellectuele traditie van Maimonides en van Gersonides eigen hebt gemaakt.

Kees, dank voor je uitbreiding met aandachtspunten. Ik voeg daar nog het volgende aan toe:

De sterke band tussen 'kennen' en 'liefhebben' was zowel bekend in de Griekse filosofie (Athene) als in die van de Hebreeën (Jeruzalem). Vandaar ook dat je beschouwingen tegenkomt die Spinoza z'n inspiratie in het tweede helft van Deel V van de Ethica voor de nauwe band tussen 'God kennen' en 'God liefhebben' zien opdoen uit het neo-platonisme. Zo doet Antoon Vloemans het, cf ´t blog
http://spinoza.blogse.nl/log/antoon-vloemans-1898-1982-v-een-specimen-het-parallellisme-der-kennis-en-der-liefde.html

of uit joodse bronnen (zoals ik doe in het blog Amor Dei intellectualis, waarin ik een beschouwing geef over het Hebreeuwse Jadah. Cf. http://spinoza.blogse.nl/log/amor-dei-intellectualis.html

En soms komen beide tradities resp. bronnen samen, zoals naar mijn indruk bij Leone Ebreo / Judah Abrabanel.